Heeft u een vraag?

Stel hem hier

Kunnen wij u helpen?

Wij zijn bereikbaar via:

Wilt u liever dat wij bellen?

Of stel hieronder uw vraag:

  •  077-4669050

Realiseerbaarheid herinvesteringsvoornemen

Een BV verkoopt in opdracht van de bank haar panden en doteert de gerealiseerde boekwinsten aan de herinvesteringsreserve. De inspecteur weigert deze dotatie, mede gelet op de financiële positie van de BV. De Hoge Raad oordeelt echter dat niet vereist is dat het voornemen tot herinvestering realiseerbaar is in het jaar van vervreemding.

Belanghebbende is een BV die bedrijfspanden aan horecaondernemers verhuurt. Deze bedrijfspanden zijn deels in eigendom bij belanghebbende en worden deels door haar gehuurd en vervolgens doorverhuurd. De aankopen van de bedrijfspanden zijn door twee banken gefinancierd. De resultaten van belanghebbende komen in 2008 onder druk te staan. De beide banken hebben belanghebbende daarom opgedragen alle panden te verkopen en de hypothecaire leningen at te lossen. In 2010, 2011 en 2012 verkoopt belanghebbende de bedrijfspanden Belanghebbende doteert de gerealiseerde fiscale boekwinsten aan de herinvesteringsreserve (HIR).
 
De inspecteur weigert de dotatie aan de HIR. Volgens de inspecteur ontbreekt een concreet voornemen tot herinvesteren. Daarbij acht de inspecteur van belang dat de voor de verkochte panden ontvangen liquide middelen volledig zijn gebruikt voor onder andere de aflossing van de leningen. Het ontbreekt belanghebbende daardoor aan eigen financiële middelen en er resteren onvoldoende mogelijkheden voor externe financiering om te herinvesteren Daarbij komt nog dat het uiteindelijk niet tot herinvestering is gekomen. Belanghebbende stelt dat zij vanaf het moment van vervreemding een herinvesteringsvoornemen heeft gehad en dat zij daarvoor voldoende bewijs heeft aangeleverd. Het feit dat de verkoopopbrengsten niet langer voor herinvestering beschikbaar zijn, betekent volgens belanghebbende niet dat geen voornemen tot herinvestering aanwezig is. Ook de omstandigheid dat uiteindelijk niet is geherinvesteerd, levert geen grond op aan te nemen dat er geen herinvesteringsvoornemen is of is geweest Hot Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat vorming van een HIR niet mogelijk is, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op de balansdata een realiseerbaar voonemen tot herinvestering had. Daarbij is volgens het hof van belang dat een herinvestering op dat moment met realiseerbaar is, gelet op de financiële positie van belanghebbende.
 
De Hoge Raad overweegt dat voor de vorming van een HIR niet is vereist dat het voornemen tot herinvestering realiseerbaar is in het jaar van vervreemding van het bedrijfsmiddel. Het hof heeft dit volgens Hoge Raad miskend De uitspraak van het hof kan dan ook niet in stand blijven Verwijzing volgt voor een hernieuwd onderzoek naar de vraag of belanghebbende een HIR kan vormen voor de boekwinsten De Hoge Raad merkt nog op dat het realiteitsgehalte van het herinvesteringsvoornemen wel van belang kan zijn in die zin dat geen herinvesteringsreserve kan worden gevormd als redelijkerwijs niet is te verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen de daarvoor in artikel 3.54 Wet IB 2001 voorziene termijn kan plaatsvinden, bijvoorbeeld vanwege de financiële onmogelijkheid daartoe voor de belastingplichtige
 
Een herinvesteringsreserve kan alleen worden gevormd als er een herinvesteringsvoornemen bestaat. De kernvraag in deze zaak is of er sprake moet zijn van een voortdurend realiseerbaar voornemen. De Hoge Raad oordeelt dat het realiteitsgehalte van het voornemen enkel van belang is in het kader van de vraag of redelijkerwijs kan worden verwacht dat de voorgenomen herinvestering binnen de wettelijke termijn van drie jaar kan plaatsvinden. Het is aan de inspecteur om te bewijzen dat niet valt te verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen deze termijn kan plaatsvinden. Dat is een opdracht die in de praktijk best wel eens lastig kan zijn.